ACTIEVE BEWAARPLAATS VAN ARTIKELEN,  INTERVIEWS EN COLUMNS.

Interview

Werken is belangrijk

Leestijd ongeveer 9 minuten

Jan Lucassen foto: Peter Franken

Historicus Jan Lucassen schreef het boek dat hij altijd al miste, de eerste echte wereldgeschiedenis van menselijke arbeid. Dit maakt De wereld aan het werk een unieke publicatie. Over werk vanaf de jager-verzamelaar tot de hedendaagse mens. Lucassen schreef het boek ook voor ons, om recht te doen aan de ervaringen van zo veel mogelijk werkenden, om ons te verenigen in een gevoel van lotsverbondenheid. Erkenning van het goed en kwaad dat uit arbeid kan voortkomen is nodig om de levens van werkenden voor de toekomst te beschermen en te verbeteren.

In de geschiedenis van arbeid ziet Lucassen geen rechtlijnige evolutionaire lijnen. Ook geeft hij geen rigide scenario’s voor de toekomst. Hij ziet wel een historische lijn in het bestaan van drie cruciale elementen van arbeid: zingeving, samenwerking en rechtvaardigheid. We worden mens van werken en samenwerken, als individu en als collectief. Daarmee is de ondertitel van de Engelstalige versie ‘de geschiedenis van de mensheid’ plotseling geen overdrijving meer.

Deze empirische studie zet stilletjes grote ideologieën op hun plaats. Het begrip kapitalisme vindt de historicus niet altijd bruikbaar bij zijn analyse omdat het de werkelijkheid tekortdoet. Hij gebruikt de term wanneer die functioneel is, zoals bij zijn vooruitblik in het laatste hoofdstuk.

Een aantal cruciale elementen worden in de loop van zijn onderzoek duidelijk. Iets dat verschijnt, zoals een markteconomie tussen 500 voor en 500 na Christus, sluit niet uit dat die daarna voor vijf eeuwen weer verdwijnt. Ook de aard en hevigheid van tegenbewegingen zijn niet gemakkelijk te voorspellen. Daarnaast constateert Lucassen wereldwijd een ongekend naar elkaar toegroeien van welvaartsniveaus en arbeidsbeloningen. Direct ziet hij hoe door de globalisering kapitaal zich aan de spelregels van de natiestaten onttrekt en hoe arbeid en de democratische besluitvorming op nationaal niveau daarvan de wrange vruchten plukt.

Voor Lucassen is dit boek niet een afgerond meesterwerk. Zo vertelt hij ons over het aanvullend onderzoek wat hij deed naar aanleiding van reacties. Aan de nieuwe Engelstalige pocketeditie (in het Angelsaksisch taalgebied is grote belangstelling voor zijn werk) voegt hij pas gepubliceerd onderzoek toe.

U draagt uw boek op aan de volgende generatie, uw kinderen en kleinkinderen, en noemt hen toegewijde werkers. Daar klinkt tevredenheid in door. Waarom leidt hun toewijding tot voldoening bij u?
Omdat ik zie dat ze aan hun werk plezier beleven en zelfrespect ontlenen en vanuit die inspiratie hun eigen kinderen goed opvoeden.

Er wordt vaak gezegd dat kinderen het beter moeten krijgen dan de generatie daarvoor. Is dat ook iets wat u nastreefde in de opvoeding van uw eigen kinderen?
Nee, dat kan in mijn geval niet. Ze kunnen misschien rijker worden maar beter kunnen ze het niet krijgen. Ik heb een fantastisch leven. Ik ben het eindproduct van een lange rij van sociale verbeteringen. Vanuit de mannelijke lijn gezien waren de Lucassens huiswevers. Eind zeventiende eeuw hadden die huiswevers daarnaast nog een paar hectare grond. De volgende twee generaties huiswevers waren in het bezit van steeds minder eigen grond. Dat eindigde bij mijn overgrootvader, die in 1880 stierf en de laatste huiswever van de Lucassens was. Hij moest concurreren met de weeffabriek. Hij stierf jong en zijn weduwe was daarna afhankelijk van de armenzorg. Dat was pure armoede. Mijn grootvader gaat daarom op elfjarige leeftijd van school om te gaan werken in de sigarenfabriek. Na een aantal jaren, tussen 1920-1940, kan hij een eigen sigarenfabriekje beginnen. Hij heeft twee zonen, een daarvan is mijn vader, die gehandicapt was aan één been, maar goed kon leren. Doordat mijn grootvader ambitieus was, mocht mijn vader naar de kweekschool. Hij werd onderwijzer. Ikzelf kon naar het gymnasium. In een paar generaties vond er in mijn familie, op het platteland van Midden-Limburg, een grote sociale stijging plaats. Die stijging kunnen mijn kinderen niet evenaren. Waar zij het van moeten hebben, is een perspectief op de toekomst. Ze moeten hoop hebben dat ze iets kunnen bereiken. Ze zijn met milieuvraagstukken bezig en een dochter heeft een gehandicapt kind en daar stopt ze samen met haar man al haar energie in. Mijn kinderen hebben iets om voor te leven.

Uw boek is eerst in een Engelstalige versie uitgegeven en oogstte veel lof in het buitenland. ‘Absolutely fascinating … Lucassen’s own compassion shines through this magisterial book’, schreef Christina Patterson in de Britse krant The Guardian. Was er ook kritiek op uw boek die u relevant vond?
Een van mijn stellingen is dat werken voor zelfrealisering minstens zo belangrijk is als voor nooddruft. In de discussie na het uitkomen van mijn boek hoorde ik vaak dat ik veel verschillende voorbeelden geef, maar dat deze mijn stelling alleen maar anekdotisch bewijzen. Naar aanleiding van die kritiek ging ik op onderzoek uit en stuitte op een aantal rapporten uit de jaren dertig van de vorige eeuw over werkelozen in het plaatsje Marienthal in de buurt van Wenen. Marie Jahoda deed in die jaren participerend onderzoek in dat fabrieksdorp, waar veel mensen werkeloos waren. Zij zag die mensen moedeloos worden. Marie Jahoda vroeg hen op te schrijven wat ze op een dag deden, dat bleek niet veel meer te zijn dan konijnen voeren en even in de krant kijken. Het gemeentebestuur besloot toen dat de bibliotheek gratis boeken mocht uitlenen. De eerste twee weken leende iedere werkeloze veel boeken maar daarna zakte het helemaal in elkaar. Het grote probleem bij die werkeloosheid was, naast armoede, dat mensen geen doel meer hadden in het leven. Doordat ze hun werk verloren, verloren ze ook hun zingeving en werden ze apathisch.In dit verband citeert u Hannah Arendt: ‘De zegen van arbeid is dat inspanning en bevrediging elkaar even snel opvolgen als het produceren en consumeren van de middelen van bestaan zodat geluk een bijkomstigheid is van het proces zelf, net zoals genot een bijkomstigheid is van een gezond lichaam.’
Wat Arendt schrijft moet je letterlijk nemen. De onmiddellijke bevrediging van genot, of het nou seks is of lekker eten, speekt mij aan in dat beeld en dat dat bij arbeid ook zo is. Ik heb het zelf wel eens als ik een schop in de grond steek, dan word ik van binnen blij. Dat is een lichamelijke sensatie, dat vind ik zo sterk aan het citaat van Arendt.

Had u bij het verschijnen van uw boek ook die genotservaring?
Ik heb altijd een moment van geluk als ik schrijf en ik op een bepaald moment tegen mijn vrouw zeg: ‘en nu kan ik onder de tram komen’. Dat is op het moment dat ik denk dat mijn broer Leo, als hij zijn best zou doen, mijn werk kan afmaken.

Mijn boek geeft mij wel voldoening maar ik kan het nu ook weer niet zien als mijn meesterwerk. Ik zie het meer als voorlopig het beste, wat ik nu kan. In De wereld aan het werk formuleer ik een alternatief voor zaken waarover ik ontevreden was bij anderen.
Vanaf het begin van mijn studie liet ik altijd alles aan mijn moeder lezen. Zij was een heel slimme vrouw die alleen maar de lagere school had gedaan. Zij gaf mij altijd fantastisch commentaar. Ze is vroeg gestorven, maar bij wijze van spreken schrijf ik nog voor haar. Ik wil en dat kan met mijn vak; iedereen die fatsoenlijk kan nadenken bereiken. Het is heerlijk om voor een gezelschap over werk te praten, want iedereen heeft ervaring met werk. Iedereen is deskundig.

U kiest ervoor om de begrippen kapitalisme en klasse niet te gebruiken omdat die begrippen hun oorspronkelijke analytische functie hebben verloren, namelijk het trekken van een scherpe lijn in de wereldgeschiedenis. Wilt u dit toelichten?
Ik heb daar sterk mee zitten worstelen omdat bijna al mijn collega’s deze begrippen wel gebruiken. Ik hanteer ze niet omdat Een groeiend aantal collega-historici klasse en kapitalisme ook constateerden in het Romeinse Rijk en de Middeleeuwen. Zij stelden vast dat we al duizenden jaren een markteconomie hebben, een economie waarin arbeid vermarkt wordt. Wat voegt het dan toe als je dat kapitalisme noemt? Bovendien zijn er bijna geen mensen die het woord kapitalisme gebruiken in positieve zin en als ze het gebruiken, dan vooral om de uitwassen te benadrukken. Kapitalisme is daarmee een soort scheldwoord geworden. Dat betekent dat het al vijfentwintighonderd jaar hopeloos is. Wanneer je zegt dat het kapitalisme niet deugt, dan moet er een alternatief zijn. Ik zie dat alternatief niet. Klasse is een abstract begrip waar mensen zich niet mee identificeren. Pikkety heeft heel helder aangetoond dat ongelijkheid bestaat, dat weten we allemaal. De vraag is wat doe je eraan?

Er zijn telkens ideologieën nodig om ongelijkheid te rechtvaardigen, schrijft u. Hoe komt u tot deze gedachte?
Mijn redenering is als volgt. We hebben achtennegentig procent van onze menselijke geschiedenis gewerkt in kleine wederkerige gemeenschappen van maximaal tweehonderd mensen. Tweehonderd mensen is een groep die wij met ons brein aankunnen, waar je elkaar kent en weet wat iedereen waard is en je elkaar kunt corrigeren. Zo kun je wederkerigheid in een kleine groep realiseren. Als dat ons achterland is, dan denk ik dat dat zit opgeslagen in ons sociale brein. We geven dat automatisch door aan de volgende generaties. Daarom hebben we problemen met grote ongelijkheid. Tegelijkertijd moet je constateren dat die ongelijkheid er iedere keer weer is. Hoe kun je dat verkopen? Aan de rest, of aan elkaar? Dat het normaal is? Daar hebben we een ideologie voor nodig. Die maakt het mogelijk om ermee te kunnen leven. Dat zie je al in Egypte, in een heel theocratisch systeem, maar ook in Babylonië. Zo’n ideologie houdt stand als men zorgt voor een goede verdeling van de overschotten. Daarin zit wederkerigheid. De enige uitzondering daarop zijn racistische regimes – zoals de apartheid of het kastesysteem – waarbij men stelt: ‘luister eens hier, wij mensen zijn niet gelijk aan elkaar’. Dat kastesysteem in India is het meest verontrustende omdat het, voor zover we dat weten, dat misschien al meer dan 1000 jaar bestaat.

Hoe bent u tot het inzicht gekomen dat werk niet alleen buitenshuis plaatsvindt?
Ik ben specialist in de geschiedenis van arbeid en arbeidsmigratie in West-Europa en India. Vanaf 1988 ben ik verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) in Amsterdam, waar ik de onderzoeksafdeling opzette en sinds mijn pensioen werk als fellow. In 1998 verscheen Work under Capitalism geschreven door vader en zoon Tilly. Daar hebben we als instituut consequenties uit getrokken. Met mijn collega’s stapten we af van de enge aanpak, waarbinnen arbeidsgeschiedschrijving zich bijna volledig toespitste op het lot van fabrieksarbeiders. Wij stelden toen vast dat werk niet alleen van toepassing is op landbouwers en fabrieksarbeiders, maar ook op huisvrouwen. Onze definitie van werk is: ‘Werk omvat elke menselijke inspanning die gebruikswaarde toevoegt aan goederen en diensten.’ Daar past ook huishoudelijk werk onder.

Bij de presentatie van het boek pleitte hoogleraar arbeidsverhoudingen Paul de Beer voor het basisinkomen. U stelde toen voor om daar nog maar eens goed over nadenken. Waar bent u bang voor?
Met name in Engeland leeft die discussie over het basisinkomen heel sterk. En je hebt zelfs hele rechtse politici in Amerika die er voor zijn. Bij een basisinkomen zijn mensen niet afhankelijk van een uitbuitende baas, maar van een bureaucratie, die zich bemoeit met de financiën van individuele huishoudens, zoals bij de toeslagenaffaire. En doe daar als individu maar eens wat aan. Je kunt nog beter een baas schofferen of een staking beginnen dan afhankelijk te zijn van bureaucraten. Je kunt niet zeggen: ‘nou gemeente A het is hier helemaal niks, dus ik ga naar gemeente B’. Wanneer we het over autonomie hebben in afhankelijkheidsrelaties, dan geldt bij werknemerschap dat de mens kan zeggen: okay bij baas of organisatie A bevalt me niet, dus ga ik naar B.  

Aan de ene kant bent u hoopvol in ons DNA opgeslagen wederkerigheid maar aan de andere kant schrijft u: ‘Globalisering betekent een uitholling van de democratische besluitvorming op nationaal niveau. Het kapitaal onttrekt zich aan de spelregels die binnen de natiestaten zijn afgesproken. (…) Waar kapitaal het nationaal contract opzegt, plukt arbeid de wrange vruchten.’ Dat klinkt verontrustend.
Een nationale gemeenschap hoeft niet per se (zoals de laatste tientallen jaren) de ideologie aan te hangen dat de markt alles zal regelen. We hebben positieve historisch voorbeelden dat het anders kan. En die voorbeelden zien we nu internationaal, zoals afspraken tegen de belastingontduiking. Dat vind ik hoopvol. Er zijn mensen die zeggen: ben je niet erg optimistisch? Ja, dat ben ik van aard. Maar het is ook een sociale plicht tegenover mijn kinderen om optimistisch te zijn. Daarnaast is optimisme ook een overlevingskracht. Als je terugkijkt hoe de sociaaldemocratie de achturige werkdag, het verbod op kinderarbeid en de realisering van de verzorgingsstaat tot stand heeft gebracht, dan krijg ik daar tranen van in mijn ogen. Daar hebben wij zo van kunnen profiteren. Dan moeten we toch minstens een beetje onze hersens gebruiken en ons best blijven doen om goed na te denken over hoe het beter en anders kan.

Over Jan Lucassen:

In De wereld aan het werk beschrijft historicus Jan Lucassen het verhaal van de werkende mens. Deze eerste wereldgeschiedenis van menselijke arbeid volgt hoe de prehistorische jager-verzamelaar zich ontwikkelde tot de hedendaagse mens. Deze geschiedenis wijst ons de weg naar het begrijpen van de rol van werk in onze samenleving. Volgens Lucassen werken we niet alleen om te leven, maar is het ten diepste een manier waarop we uitdrukking geven aan onze identiteit en behoeften. Dat doen we door net als ooit de jager-verzamelaars samen te werken met anderen.

Van China en India tot Afrika en Europa, overal wordt gewerkt. Dichtbij huis in het huishouden, maar ook in stammen, steden en staten. De verdeling van arbeid tussen mannen, vrouwen en kinderen, de rol van geld en de collectieve vereniging van arbeiders komen aan bod. Lucassen staat stil bij de impact van slavernij en migratie. De wereld aan het werk is een bijzonder boek dat in de internationale pers lovend is ontvangen.

GEPUBLICEERD IN TIJD & TAAK, TIJDSCHRIFT VAN DE BANNING VERENIGING