ACTIEVE BEWAARPLAATS VAN ARTIKELEN,  INTERVIEWS EN COLUMNS.

Interview

Interview hoogleraar ontwikkelingseconomie Irene van Staveren

Leestijd ongeveer 9 minuten

Foto: Erasmus universiteit

Irene van Staveren woont in een verbouwde boerderij op het platteland van Overijssel. Ze is praktiserend lid van de doopsgezinde gemeente Twente. De kijk op het leven die hoort bij deze kerkgemeenschap spreekt haar sterk aan. Economische onderwerpen helder en begrijpelijk uitleggen aan een breed publiek is een van de dingen waar ze zich mee bezighoudt. Ze schrijft al een aantal jaren een column in Trouw en geeft lezingen aan geïnteresseerden, zoals bij de Banningleergang. Ze heeft een economieleerboek gepubliceerd waarin ze studenten een inleiding geeft op de economische praktijk. De inhoud is voor iedere geïnteresseerde toegankelijk gemaakt in een online cursus die kosteloos te volgen is.

Waarom wil je economie toegankelijk maken voor leken?
“Ten eerste vind ik economie te belangrijk om alleen maar aan economen over te laten.
We hebben allemaal te maken met de gevolgen van de economie en het economisch beleid. We moeten er daarom allemaal iets vanaf weten. Ik ben heel blij met mijn column in Trouw. Ik krijg veel reacties, veel positieve, maar natuurlijk ook kritische. Ik merk dat de column breed gelezen wordt en invloed heeft. Een van mijn stukjes werd zelfs een keer aangehaald in een Kamerdebat.

Mijn tweede drijfveer is dat ik tegengewicht wil bieden aan de heersende mainstream economische opvattingen. We hebben de afgelopen vier kabinetten Rutte gezien dat de markt steeds meer ruimte kreeg. Dat is vooral op advies van mainstreameconomen. Er werd door hen gesteld dat economische groei goed is. Hoe groter de groei, hoe minder conflicten er zouden zijn bij de verdeling van de taart. De markt zou die groei het beste bewerkstelligen. Ik wil de rijkdom aan economische ideeën toegankelijk maken en daarmee een breder inzicht geven in de economie en de markt.”

In haar boek Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest biedt van Staveren een overzicht van zeer diverse economische inzichten uit tweehonderdvijftig jaar geschiedenis. Ze schrijft dat het hoog tijd is om weer te gaan luisteren naar het koor aan economische stemmen dat de geschiedenis ons aanreikt. Al was het maar om te voorkomen dat we door de stem van slechts één groep in dat koor belazerd worden.

Achterin je boek schrijf je dat There Is No Alternative-roepers geen benul hebben van de rijkdom van economische ideeën die de geschiedenis heeft voortgebracht. Je laat zien dat de mainstream economen een veel te eenzijdig beeld neerzetten. Is dit de kern is van jouw werk?
“Ja dat klopt. Een heleboel economen hebben geen flauw benul meer van wat Maynard Keynes, Joan Robinson of Karl Marx hebben geschreven. Op middelbare scholen, hbo’s en universiteiten is het economisch onderwijs afgelopen veertig jaar vernauwd tot marktdenken. Toen ik in 1982 ging studeren aan de Erasmus Universiteit was er nog één hoogleraar Keynesiaanse economie, een paar jaar later was die weg.

Daarbij is economische wetenschap een sociale wetenschap. Ik werk in een instituut wat interdisciplinair is. Ook de economen worden geacht om interdisciplinair te werken. Je kunt bij economische vraagstukken niet zonder inzichten uit de geschiedenis, de sociologie en de antropologie.”

In haar columns betoogt van Staveren dat de kennis uit andere wetenschappelijke disciplines nodig is voor de kwaliteit en vooruitgang in economische wetenschap. Een pluralistische kijk in plaats van zelfgenoegzaam te worden door de dominantie van één theorie.

Twee jaar terug won Camille Creyghton de Banningprijs, zij schreef in haar winnend essay over de econoom Mariana Mazzucato. Ze stelde dat waarde in de economie te veel tot prijs gereduceerd is.  Zien we hier een eenzijdige economische blik?
“Als je waarde beperkt tot marktdenken, ja dan is dat automatisch de marktprijs. Maar de markt is slechts één van de drie economische domeinen waarin waarde gecreëerd wordt. De economie bestaat niet alleen uit de markt en ook niet alleen uit het trekken en duwen tussen markt en overheid. Er is een derde domein, namelijk de gemeenschapseconomie. En kapitalisme is een heel specifieke invulling van die markt, ten gunste van kapitaal en ten koste van alles wat in zichzelf van waarde is.”

In haar proefschrift laat van Staveren zien dat er drie economische domeinen zijn: markt, overheid en gemeenschap. In elk domein zijn specifieke waarden geworteld. Bij de markt is dat vrijheid (van keuze), bij de overheid is dat rechtvaardigheid en bij de gemeenschap gaat het om zorg. Ook betoogt van Staveren dat de basis van de economie niet de markt, evenmin de staat, maar de gemeenschapseconomie is.

Kun je de drie economische domeinen waar waarde gecreëerd wordt toelichten?
“Het is voor ons gewoon om rollen te hebben in de drie domeinen markt, overheid en gemeenschap. In de markt verdien je vanzelfsprekend je inkomen. Met de overheid hebben we van doen als het gaat om regulering, belasting en subsidies. En je hebt een rol binnen je familie. Dat vinden we normaal, maar we zijn het normaal gaan vinden dat de economisch theorie zich beperkt tot de markt. Feministische economen zijn begonnen om de gemeenschap op de agenda te zetten door te stellen dat die gemeenschap zorgt voor toekomstig aanbod op de arbeidsmarkt en voor reproductie van arbeid.
De waarden die we binnen de gemeenschap met elkaar delen en versterken, zoals respect, vertrouwen en solidariteit, zijn belangrijk voor de economie als geheel. Enerzijds bepalen ze de grenzen van de markt en de staat, die zelf deze waarden niet kunnen creëren. Anderzijds zullen mensen die actief zijn in de gemeenschapseconomie deze waarden meenemen in hun handelen in de markt (bijvoorbeeld als betrouwbare verkopers of effectieve teamgenoten) en in hun relatie tot de overheid (bijvoorbeeld door een goede belastingmoraal). Toen ik dat inzag, las ik dat vervolgens terug bij de grondlegger van de economie Adam Smith (1723-1790). Hij had nog heel goed door dat de gemeenschap tot de economie behoort. Tweehonderdvijftig later zijn we dat vergeten.”

Wat moeten we precies verstaan onder de gemeenschapseconomie?
“In de gemeenschapseconomie wordt de markt vervangen door samenwerking zonder vergoedingen en winstoogmerk: zorgen en delen in plaats van handelen en concurreren. Het bijzondere van de gemeenschapseconomie is dat hierin vaak productie en consumptie door elkaar lopen. Het gaat niet zozeer om onafhankelijke vraag en aanbod zoals op de markt maar om samenwerking, delen, of samen betekenis genereren, zoals in het eeuwenoude concept van de communes (gemeendes en de meent). Denk bijvoorbeeld aan ouderparticipatiecrèches, broodfondsen en circulaire werkplaatsen, naast coöperaties en andere samenwerkingsverbanden zoals buurttuinen, non-profit gereedschapdeelplatforms en buddy-systemen.”

In je publicaties haal je regelmatig de Indiase econoom en Nobelprijswinnaar Amartya Sen (1933) aan. Wat spreekt je zo aan in zijn theorie?
“Amartya Sen schrijft dat we keuzes maken op basis van wat wij waardevol vinden. En wat wij waardevol vinden is vaak iets sociaals. Je krijgt dat mee in je opvoeding, je opleiding, vriendengroep, beroep en daarbij horen allemaal waarden. Volgens het gangbare economische model vormen prijs en voorkeuren de verklaring voor menselijk gedrag op de markt. Dat wordt als rationeel gedrag gezien. Volgens Sen lijkt het daardoor of je op het eerste gezicht vaak inconsistente keuzes maakt. Sen zegt, en ik in zijn voetspoor, waarden zijn geen voorkeuren. Waarden bepalen wie jij bent. Dat is een constante factor terwijl de marktprijzen op en neer gaan. Je zou niet integer zijn als je alleen maar zou reageren op de marktprijs. Dan ben je voor andere mensen niet meer te begrijpen. Zulk gedrag roept wantrouwen op waardoor anderen je minder vertrouwen. Economisch gedrag is daarmee dus gerelateerd aan waarden. Je kunt niet zonder vertrouwen in het economisch verkeer.

Zie je in de huidige tijd verandering in het economisch denken?
“Ik denk wel dat in de politiek het besef is doorgedrongen dat we zijn doorgeschoten in het marktdenken en het marktbeleid, zelfs bij de VVD. Maar er is nog geen alternatief en nog geen alternatief vocabulaire. Dat komt doordat ze geadviseerd worden door economen waarvan negentig procent nog steeds datzelfde denken heeft en datzelfde vocabulaire.

Het taalgebruik is een symbool van hoe normaal wij dat marktdenken zijn gaan vinden. De burger wordt tegenwoordig door de overheid vaak aangesproken als klant of client. Maar je bent gewoon leerling, patiënt, gebruiker of participant. Een kennis van me werkt bij het leger des heils en daar hebben ze het over deelnemers, ze willen absoluut niet over cliënten praten. Het gaat om deelnemers aan onze activiteiten, zegt ze. Dat vind ik heel mooi.

De invloed van het marktdenken is er op zoveel manieren tegelijk dat het moeilijk definieerbaar is en moeilijk te zien waar het begint en eindigt. Daarom vind ik de verbeelding zo belangrijk. Het enige waarmee we het kunnen veranderen is een alternatief verbeelden, een alternatief dat realistisch is. En dat lukt dus niet door de markt en het kapitalisme gelijk te schakelen.”

Je bent actief bij het Sustainable Finance Lab (SFL). Het ideaal van dit platform: ‘een stabiele en robuuste financiële sector die bijdraagt aan een economie die de mens dient zonder daarbij zijn leefmilieu uit te putten.’ Jullie willen een brug slaan tussen de academici wereld en de praktijk. Lukt dat?
“Het SFL is opgericht in 2011, omdat we de enorme impact zagen van de financiële crisis op de sector zelf, op de economie en op de samenleving. En eigenlijk is die er nog steeds. Wij wilden als academici de discussie aangaan met de sector zelf. Dat doen we door regelmatig debatavonden te organiseren met de financiële sector, Tweede Kamerleden, NGO’s en organisaties als Finance Watch en Ons geld. Ik ben er zelf heel tevreden over hoe goed het lukt om een brug te slaan. De zaal zit elke keer bomvol. Verduurzaming is een onderwerp wat we nu bespreken, dat we af moeten van al die investeringen, zoals voor kort ook van het ABP, in de fossiele energiesector.”

Wat is jullie kracht?
“Omdat we geen mainstream economen zijn, denken we out of the box en ik merk dat de financiële sector daar eigenlijk wel nieuwsgierig naar is. Daar wordt gezien dat meer van hetzelfde niet gaat helpen. We zijn een denktank, publiceren wetenschappelijke artikelen en schrijven Kamerleden aan. Binnen het SFL is een breed deel van het politieke spectrum vertegenwoordigd. Zo zijn Esther Mirjam Sent (PvdA), Kees Vendrik (GroenLinks) en Mark Sanders (D66) er actief. Het SFL is opgericht door Herman Wijffels (CDA). We worden hierdoor als gelijkwaardige gesprekspartner gezien. In het gesprek komen we verder. Je ziet dat bijvoorbeeld met de bankiers-eed die er is gekomen, het maximum aan bonussen van twintig procent van het jaarsalaris, terwijl dat in Europa honderd procent is. Dat is mede gekomen door de discussie die wij zijn aangegaan met de sector.”

Je hebt zelf een boek geschreven over je eigen ervaring met migraine: De professor als proefkonijn. Tim ‘S Jongers, de nieuwe directeur van de WBS, pleit ervoor dat meer ervaringskennis wordt meegenomen in beleid. Hij zoek vormen om de ervaring van mensen die nu niet meepraten te articuleren. Heeft die articulatie van jouw ervaringen met migraine met de publicatie van jouw boek effect gehad op artsen?
“Niet binnen de neurologie. Een alternatieve visie van iemand die niet uit dat vakgebied komt, laten specialisten heel makkelijk links liggen, maar door de patiëntenvereniging is het wel opgepikt en ben ik onder andere gevraagd als spreker op de dag van de migraine. Ik weet wel dat neurologen van mijn boek hebben gehoord.”

In hoeverre speelt levensbeschouwing een rol voor je?
“Ik ben lid van de doopsgezinde gemeente Twente met een vermaning in Almelo en Borne. We kerken eens per maand gemeenschappelijk met de remonstrantse gemeente in Hengelo. Toen ik nog in Rotterdam woonde was ik lid van de vrijzinnig protestanten. Dat zit heel dicht tegen elkaar aan. Ik ben Nederlands Hervormd opgevoed, maar mijn ouders deden er weinig aan. Tijdens een crisissituatie in mijn leven, mijn echtscheiding in 2009, ben ik op zoek gegaan. Zelf vond ik het ook belangrijk om het mijn kinderen mee te geven, dus ik heb mijn kinderen laten dopen en naar verschillende kerkgemeenschappen meegenomen. Uiteindelijk ben ik bij de doopsgezinden uitgekomen. Later hoorde ik van mijn moeder dat mijn oma doopsgezind is geweest en verder terug er zelfs in de familie een doopsgezinde predikant is geweest. Het was leuk om te ontdekken dat mijn keuze aansloot op mijn familiegeschiedenis.”

Heeft het jouw denken in de economie geïnspireerd?
“Het is eerder andersom. Ik ben in 1999 gepromoveerd en in 2009 lid geworden. Het doopsgezinde paste bij mijn economische ideeën, het belang van gemeenschapswaarden. De erkenning dat marktdenken corrumperend is voor de maatschappij. En het zien hoe mensen met elkaar omgaan binnen zo’n kerkgemeenschap, waarin het grootste gedeelte oud is, elkaar steunt en helpt en met elkaar probeert die kerk draaiende te houden terwijl het aantal leden afneemt. Dat vind ik mooi. Er is een zekere trots op het verleden van de doopsgezinde kerk, die toch altijd wel activistisch is geweest, anderhalve eeuw geleden nog ondergronds moest. Er zijn nog voormalige schuilkerken hier op het platteland, ouwe boerenschuren. We zijn nu na fusies van gemeentes, met nog maar één doopsgezinde gemeente Twente, maar we houden de moed erin.”

Irene van Staveren (1963) is hoogleraar ontwikkelingseconomie aan het Institute of Social Studies van de Erasmus Universiteit. Van Staveren is gepromoveerd op de relatie tussen ethiek en economische theorie. Haar interesse gaat uit naar feministische, sociale, institutionele en post-Keynesiaanse economie. Ze is bestuurslid van de Nederlandse tak van Rethinking Economics, een beweging van studenten die een diverser economisch denken bepleiten. Daarnaast is ze columnist bij dagblad Trouw en lid van het Sustainable Finance Lab, een denktank die een duurzamere financiële sector voor ogen heeft.

GEPUBLICEERD IN TIJD & TAAK, TIJDSCHRIFT VAN DE BANNING VERENIGING